Verslag van het online NtVP congres 2020: Identiteit
Door Iris van Dijk, PhD student Universiteit Utrecht en Sophie van Leeuwen, masterstudent Universiteit Utrecht
Op dinsdagavond 8 december vond het jaarlijkse NtVP congres plaats. De vorm was dit jaar anders dan normaal: online en verkort. Vier keynote sprekers namen ons mee naar de kern: de relatie tussen trauma en identiteit, in de breedste zin van het woord.
Wie ben ik? Geheugen en identiteitsfragmentatie bij patiënten met een dissociatieve identiteit stoornis
Rafaële Huntjens is werkzaam als adjunct hoogleraar bij de afdeling Klinische Psychologie van de Rijksuniversiteit Groningen. Haar interesse gaat uit naar traumagerelateerde stoornissen, in het bijzonder dissociatieve stoornissen. Tevens is zij editor-in-chief van de Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry en docent in de GZ- en KP- opleiding.
Prof. dr. Rafaële Huntjens begon de avond met een presentatie over verschillende theoretische kaders van waaruit kan worden gekeken naar een dissociatieve identiteitsstoornis (DIS). De aanname in het onderzoeksveld was gedurende een lange tijd dat DIS wordt gekenmerkt door amnesie tussen identiteiten en identiteitsfragmentatie. Vanuit deze aanname zijn door diverse onderzoekers al verschillende modellen geopperd om de symptomen van DIS te kunnen beschrijven en verklaren. Rafaële Huntjens besprak in haar presentatie het wetenschappelijke bewijs voor verschillende modellen en onderbouwde een eigen verklarend model, aangezien de bestaande modellen niet toereikend lijken te zijn. In het modus-model stellen Huntjens en collega’s (2019) dat de ervaring van verschillende identiteiten een manier is voor patienten om zichzelf te begrijpen, en dat deze voortvloeit uit metacognitieve overtuigingen (bijvoorbeeld foutieve overtuigingen over het geheugen). Zij concluderen dit onder andere naar aanleiding van studies (bijvoorbeeld Huntjens et al., 2003) waarin bleek dat informatie in het geheugen wordt overgedragen naar andere identiteiten en dat er bij patiënten met DIS niet méér sprake was van objectieve identiteitsfragmentatie dan bij participanten zonder DIS. DIS lijkt dus eerder een stoornis in de metacognitieve overtuigingen, in plaats van dat er sprake is van afgesplitste identiteiten binnen de persoonlijkheid. Uit de studies komt naar voren dat er bij mensen met DIS vaak sprake is van gerapporteerd trauma. Er blijken diagnostische overeenkomsten en overeenkomsten in het cognitief functioneren te bestaan tussen mensen met DIS en o.a. mensen met PTSS. Daarom beschrijven Huntjens en collega’s het modus-model als een transdiagnostisch model. In het modus-model worden de verschillende identiteiten geconceptualiseerd in termen van modi. Dit impliceert de inzet van schematherapie als behandeling voor mensen met DIS.
Urban mental health: een dynamische systeembenadering van psychopathologie
Anja Lok is psychiater, psycholoog en psychotraumatherapeut op de afdeling Psychiatrie van het Amsterdam UMC, locatie AMC, met expertise in stemmingsstoornissen bij jongvolwassenen. Zij is themaleider Mental Health van het dagelijks bestuur van de Healthy Life in an Urban Setting (HELIUS) studie in het Amsterdam UMC en leidt onderzoeksprojecten in het UvA consortium Urban Mental Health (UMH center).
Dr. Anja Lok besprak in de tweede presentatie van de avond het Helius-project, waarin zij onderzoekt hoe de verschillen in gezondheid tussen Amsterdammers met een Nederlandse achtergrond en Amsterdammers met een niet-westerse migratieachtergrond verklaard kunnen worden. Door dit te onderzoeken beoogt zij de behandelingen en preventiemaatregelen zo in te richten dat de gezondheid van mensen in een stedelijke omgeving verbetert. Het Helius-project is gestart in 2011 en volgt Amsterdammers van Surinaamse (Creeolse en Hindoestaanse), Turkse, Marokkaanse, Ghanese en Nederlandse afkomst. Het project richt zich op meerdere aspecten van de gezondheid; ook op de mentale gezondheid. Het meemaken van een potentieel traumatische gebeurtenis in de kindertijd blijkt voor alle etnische groepen een belangrijke voorspeller van mentale en lichamelijke gezondheidsklachten te zijn. Zo komt naar voren dat emotionele en psychologische verwaarlozing in de kindertijd de kans verhogen op depressieve klachten later in het leven (Sunley et al., 2020). Subtiele verschillen zijn gevonden tussen de diverse etnische groepen. Uit dit onderzoek bleek bovendien dat fysieke mishandeling in de kindertijd voor mensen met een Ghanese etniciteit de kans op depressieve klachten later in het leven meer verhoogt dan in andere etnische groepen. Daarnaast kwam naar voren dat het risico op depressieve klachten op latere leeftijd na het meemaken van seksueel misbruik in de kindertijd groter was voor mensen met een Marokkaanse etniciteit. Ten slotte blijkt een relatie te bestaan tussen het meemaken van potentieel traumatische gebeurtenissen in de kindertijd en ernstige cardiovasculaire aandoeningen op latere leeftijd (Bakema et al., 2020).
Optimale traumagerichte behandeling van patiënten met PTSS ten gevolge van kindermishandeling en -misbruik
Maartje Schoorl is klinisch psycholoog en bijzonder hoogleraar Psychologische Beroepsopleidingen in de Geestelijke Gezondheidszorg Universiteit Leiden. Daarnaast is zij werkzaam op de TOPGGZ-afdeling Psychotrauma van PsyQ en hoofdopleider van de GZ- en de KP-opleiding. Bestuurlijk is zij actief als voorzitter van de Opleidingsraad en is zij bestuurslid bij de NtVP.
Prof. dr. Maartje Schoorl begon haar presentatie met één van de conclusies uit het onderzoek Zinnige Zorg (Verbetersignalement PTSS): slechts 39% van de mensen met PTSS krijgt een traumagerichte behandeling. Het doel van het Verbetersignalement PTSS is om dat percentage naar 70% te krijgen. Een stap in de goede richting is de IMPACT-studie waarin wordt onderzocht welke PTSS-behandeling voor volwassenen met trauma uit de kindertijd effectief is. Dit is een complexe doelgroep waarin vaak sprake is van comorbide problematiek en een lange behandelgeschiedenis. Er bestaat nog geen consensus over de beste behandelmethode: fasegericht of direct beginnen met traumabehandeling? En wat werkt beter: intensieve of langdurige traumabehandeling? Prof. dr. Maartje Schoorl en collega’s onderzochten bij 150 participanten de klinische effecten van drie behandelvormen: standaard Imaginaire Exposure (IE), intensieve IE en IE voorafgegaan door emotieregulatietraining (Oprel et al., 2018). Allen bleken effectief voor de behandeling van PTSS. In strijd met de verwachtingen, bleek de IE voorafgegaan door emotieregulatietraining niet te leiden tot meer verbetering in emotieregulatie, zelfbeeld en interpersoonlijke problemen dan de andere twee behandelvormen. De intensieve behandelvorm bleek net zo effectief als de andere twee behandelvormen, maar bij deze groep trad wel sneller verbetering op. Het hebben van de diagnose complexe PTSS bleek wel gepaard te gaan met hogere symptomen voorafgaand aan de behandeling, maar voorspelde geen kleiner behandeleffect. Deze bevindingen laten zien dat de drie behandelvormen allen geschikt zijn voor deze doelgroep en dat de verschillen vooral zitten in de snelheid van het optreden van een behandeleffect en mogelijk de kosteneffectiviteit. Er zijn dus genoeg mogelijkheden voor de verbetering van traumazorg in de komende vijf jaar.
Trauma’s in gezinnen: Hoe herstel je ouder-kind gehechtheidsrelaties?
Guy Bosmans is universitair hoofddocent klinische kinder- en jeugdpsychologie aan de KU Leuven. Hij is erkend gedragstherapeut en academisch hoofd van de Attachment-Based Family Therapy en de Kinder- en Jeugd Gedragstherapie opleidingen van de KU Leuven. Hij doet onderzoek naar gehechtheid, de ontwikkeling van gehechtheid en de rol van gehechtheid in de ontwikkeling van psychopathologie.
In de laatste presentatie van de avond sprak prof. dr. Guy Bosmans over het herstellen van ouder-kind gehechtheidsrelaties. Hij vertelde hoe de eerste gehechtheidstheorieën zijn geëvolueerd naar de gehechtheidstheorie 2.0, zoals beschreven door Bosmans, De Raedt & Braet (2016). Hierin wordt beschreven hoe de zorg die het kind heeft ontvangen van de ouder een basis vormt voor vertrouwen en zo de informatieverwerking stuurt. Vanuit deze basis kan het kind exploreren, nabijheid zoeken en stress reguleren. Het meemaken van trauma (extreem stressvolle ervaringen) vergroot de kans op een onveilige hechtingsrelatie. Deze breuken kunnen ontstaan door het trauma zelf, bijvoorbeeld wanneer het kind ervaart dat de ouder onveilig is, maar ook door problemen in de communicatie rond het trauma. Afwijzende reacties van de ouder kunnen ervoor zorgen dat kinderen het gevoel krijgen onbelangrijk, niet geliefd, of abnormaal te zijn en deze vormen van klein trauma kunnen daardoor een sterke impact hebben op de gehechtheidsrelatie. Bosmans legde uit hoe misverstanden in de communicatie via een onveilige cyclus de gehechtheidsbreuken steeds groter kunnen maken. In de puberteit kunnen deze breuken ten koste gaan van de identiteitsontwikkeling en de kans op de ontwikkeling van psychopathologie vergroten. Toch zijn er mogelijkheden om deze gehechtheidsbreuken te herstellen. Wanneer kinderen of jongeren in staat zijn om op een directe en gereguleerde manier hun eigen hechtingsgerelateerde gevoelens en behoeften te uiten en de ouders met zorg en respect steunend kunnen reageren, kan dit leiden tot herstel. In Attachment-Based Family Therapy wordt gewerkt aan het leren van deze nieuwe manieren van communicatie. In het geval van trauma is hierbij erkenning een belangrijke factor: wanneer ouders kunnen erkennen wat een kind heeft meegemaakt, draagt dit bij aan het herstellen van gehechtheidsbreuken. Dit herstel vergroot de weerbaarheid van deze kwetsbare jongeren. Ter afsluiting van de presentatie normaliseerde Bosmans het gegeven onveilige hechting. Veertig procent van de mensen is onveilig gehecht, maar gelukkig betekent dit niet dat al deze mensen psychopathologie ontwikkelen. Verschillende gehechtheidstrategieën zijn adaptief in de context waarin men leeft en worden pas een probleem wanneer iemand te veel stress of problemen ervaart.
Verwijzingen
Bakema, M.J., van Zuiden, M., Collard, D., Zantvoord, J.B., de Rooij, S.R., Elsenburg, L.K., … & Lok, A. (2020). Associations between child maltreatment, autonomic regulation, and adverse cardiovascular outcome in an urban population: the HELIUS study. Frontiers in Psychiatry, 11(69), 1-11.
Bosmans, G., Bakermans-Kranenburg, M. J., Vervliet, B., Verhees, M. W., & van IJzendoorn, M. H. (2020). A learning theory of attachment: Unraveling the black box of attachment development. Neuroscience & Biobehavioral Reviews, 113, 287-298.
Bosmans, G., Braet, C., & De Raedt, R. (2016). Gehechtheid Voor (cognitieve) Gedragstherapeuten: Van Het ‘vage’-vuur Naar Een Belangrijke Component Van Succesvolle Behandeling? Gedragstherapie, 49(1), 2-16.
Diamond, G., Russon, J., & Levy, S. (2016). Attachment‐based family therapy: A review of the empirical support. Family Process, 55(3), 595-610.
Huntjens, R.J., Postma, A., Peters, M.L., Woertman, L., & van der Hart, O. (2003). Interidentity amnesia for neutral, episodic information in dissociative identity disorder. Journal of Abnormal Psychology, 112(2), 290.
Huntjens, R. J., Rijkeboer, M. M., & Arntz, A. (2019). Schema therapy for Dissociative Identity Disorder (DID): rationale and study protocol. European Journal of Psychotraumatology, 10(1), 1571377.
Kobak, R., & Bosmans, G. (2019). Attachment and psychopathology: A dynamic model of the insecure cycle. Current Opinion in Psychology, 25, 76.
Oprel, D. A. C., Hoeboer, C. M., Schoorl, M., De Kleine, R. A., Wigard, I. G., Cloitre, M., … & Van der Does, W. (2018). Improving treatment for patients with childhood abuse related posttraumatic stress disorder (IMPACT study): Protocol for a multicenter randomized trial comparing prolonged exposure with intensified prolonged exposure and phase-based treatment. BMC Psychiatry, 18(1), 385.
Sunley, A. K., Lok, A., White, M. J., Snijder, M. B., van Zuiden, M., Zantvoord, J. B., & Derks, E. M. (2020). Ethnic and sex differences in the association of child maltreatment and depressed mood. The HELIUS study. Child Abuse & Neglect, 99, 104239.