9 maart 2022


Door Iris van Dijk (promovenda bij Universiteit Utrecht)

Jiska Jonas van Dijk werkt als promovenda bij de Universiteit Twente. Samen met prof. Hans Nelen (Maastricht University), prof. mr. Jacques Claessen (Maastricht University) en prof. dr. Sven Zebel (Universiteit Twente en VU Amsterdam) richt ze zich op hoe en waarom deelname aan mediation tussen de verdachte en het slachtoffer de recidivekans verlaagt. In dit interview vertelt zij meer over haar promotieonderzoek.

Je zou jouw onderzoek kunnen zien als de grens tussen psychologie en recht. Zou je iets kunnen vertellen over jouw achtergrond? Kom je vanuit de sociale wetenschappen, rechtsgeleerdheid of misschien een ander onderzoeksgebied?

Ik heb in 2015 mijn bachelor psychologie afgerond aan de Universiteit Twente, waarin ik een minor criminologie heb gevolgd. Direct daarop aansluitend heb ik aan dezelfde universiteit de master Psychologie Conflict Risico en Veiligheid gevolgd. Deze heb ik in 2016 Cum Laude afgerond, met een masterscriptie waarin ik mij heb gefocust op de toepassing van digitale/nieuwe vormen van communicatie binnen slachtoffer-dader bemiddeling en de effecten van het geven van een excuus op het slachtoffer. Ik heb dus een achtergrond in de sociale wetenschappen, met een grote interesse in de criminologie. Mijn PhD-project grenst inderdaad aan verschillende vakgebieden: psychologie, recht, maar ook de criminologie. De collega’s die mij bijstaan in het project zijn allen expert op één van de vakgebieden.









Jouw PhD-project richt zich op victim-offender mediation (VOM). Wat houdt dit precies in?

In Nederland kennen we dit als Mediation in strafzaken. Het houdt in dat binnen een lopende strafzaak de verdachte en de aangever de kans krijgen om met elkaar in gesprek te gaan over het delict. Dit mediationgesprek is daarmee ook onderdeel van het strafproces. Een rechter of officier van justitie kan in een zaak bepalen of mediation geschikt is. Wanneer zowel de verdachte als de aangever bereid is om deel te nemen aan mediation, wordt mediation opgezet. Via het mediationbureau van de rechtbank worden er dan doorgaans twee onafhankelijke mediators toegewezen aan een zaak. Zij reguleren het mediationproces; ze voeren intakegesprekken met de verdachte en de aangever en leiden het gezamenlijke gesprek. Dit gezamenlijke gesprek geeft partijen de kans om hun eigen kant van het verhaal te vertellen, vragen te stellen en te beantwoorden en (eventueel) excuses te maken. Tijdens het gesprek wordt toegewerkt naar een overeenkomst, waarin afspraken staan die de partijen hebben gemaakt. Dit kan gaan om bijvoorbeeld afspraken rond financiële restitutie, omgangsnormen voor de toekomst, maar ook kunnen in deze overeenkomsten verzoeken worden gedaan aan een officier of rechter, zoals het niet verder vervolgen van een verdachte, omdat mediation de zaak al heeft opgelost.

In één studie1 bekeek je of de gunstige effecten die VOM kan hebben op recidive wellicht te wijten zijn aan self-selection bias. Wat is een self-selection bias?

We weten uit eerder internationaal onderzoek dat deelname aan VOM in verband wordt gebracht met een lagere recidivekans. In deze onderzoeken worden vaak twee groepen van verdachten met elkaar vergeleken: één groep verdachten neemt deel aan mediation en één groep neemt niet deel aan mediation, maar aan het reguliere strafproces. Echter, is deelname aan mediation vrijwillig voor zowel de verdachte als het slachtoffer. Dit betekent dat de groep verdachten die hebben deelgenomen aan mediation uitsluitend bestaat uit verdachte die ook vrijwillig bereid waren om met het slachtoffer in gesprek te gaan. De groep verdachten die niet deelnemen aan mediation bevatten daarentegen (ook) verdachten die niet bereid zijn om deel te nemen. Tussen deze twee groepen kunnen dus vooraf al verschillen bestaan. Zo kan een verdachte die bereid is om deel te nemen zich misschien verantwoordelijker of schuldiger voelen of bereid zijn om excuses te maken, waar een verdachte die niet bereid is om deel te nemen dit niet voelt. Deze vooraf bestaande verschillende zouden mogelijk een verschil in recidivekans kunnen verklaren, wat betekent dat in onderzoek vaak sprake is van een self-selection bias.

Hoe heb je onderzocht of self-selection bias een verklaring kan zijn voor de verschillen in recidivekansen?

We hebben onderzoek gedaan naar de Maastrichtse bemiddelingspraktijk (wat een andere vorm van mediation is dan mediation in strafzaken). We vergeleken grof gezegd drie groepen met elkaar: één groep nam deel aan (semi)-mediation, één groep nam niet deel aan mediation, omdat de verdachte zelf niet bereid was om deel te nemen en één groep nam niet deel aan mediation, omdat het slachtoffer de optie afwees. Deze derde groep is de controlegroep. Deze groep bevat dus verdachten die in eerste instantie bereid zijn om deel te nemen, net als die groep die ook daadwerkelijk deelnam aan mediation, en vermoedelijk dus ook dezelfde intenties en motivaties heeft. Zouden de effecten op recidive verklaard worden door het proces, dan zou de mediation groep een lagere kans op recidive hebben dan beide andere groepen. Immers was dat de enige groep die mediation ontving. Worden de effecten verklaard door een self-selection bias, dan hadden we verwacht dat de mediation groep en de controle groep een lagere kans hadden op recidive in vergelijking met de groep met verdachten die niet deel kon nemen omdat het slachtoffer niet wilde.

Wat waren de belangrijkste bevindingen van deze studie?

Wat we zagen is dat de groep verdachten die had deelgenomen aan (semi-)mediation een significant lagere kans had op recidive dan de groep verdachten die niet had deelgenomen aan mediation omdat zij zelf niet wilden deelnemen. Dit komt dus overeen met eerder onderzoek. Daarnaast zagen we dat verdachten die wel bereid waren om deel te nemen, maar waarbij het slachtoffer de optie afwees niet significant verschilde van zowel de (semi-)mediation groep, als de groep verdachten die niet deelnam omdat de verdachte niet wilde. Deze controlegroep scoorde er eigenlijk tussenin. Hieruit hebben we (voorzichtig) geconcludeerd dat de effecten van VOM op recidive verklaard worden door zowel het VOM-proces als een self-selection bias.

Je vindt dus dat VOM gerelateerd is aan minder recidive. In een andere studie2 nam je de psychologische mechanismen die hieraan ten grondslag kunnen liggen onder de loep. Waar heb je je in die studie precies op gericht?

Je zou recidivevermindering kunnen benaderen als een gedragsverandering; immers laten verdachten die deel hebben genomen aan VOM daarna ander gedrag zien dan verdachten die niet hebben deelgenomen, namelijk minder recidive. Het is aannemelijk dat er een psychologische verandering ten grondslag ligt aan deze gedragsverandering. In deze studie hebben we elf verschillende psychologische variabelen onderzocht, die op basis van eerdere studies in verband gebracht kunnen worden met deelname aan VOM en een eventuele lagere recidivekans. Zo veronderstelden we bijvoorbeeld dat verdachten die deelnamen aan mediation zich erna meer verantwoordelijk voelen, zich schuldiger voelen, zich meer bewust zouden zijn van hun morele falen, maar een lager gevoel van afwijzing hebben in vergelijking met verdachten die niet deelnamen aan mediation. We vergeleken dus twee groepen verdachten: één groep nam deel aan mediation en de andere groep nam niet deel, met als voornaamste reden dat het slachtoffer de optie afwees. Aan de start van het proces namen we een eerste vragenlijst af bij verdachten. Een tweede vragenlijst werd afgenomen 6-8 weken na het mediation gesprek of nadat bekend werd dat er geen mediation plaats zou vinden.

Wat zou je kunnen zeggen over de psychologische impact die VOM kan hebben op daders?

We vonden in deze studie dat, zes tot acht weken na het mediationproces, verdachten die hebben deelgenomen aan mediation meer verantwoordelijkheid namen. Daarnaast hadden deze verdachten ook hogere gevoelens van schuld en schaamte. Opvallend bij deze twee laatste variabelen is dat verdachten die deelnamen aan mediation geen stijging lieten zien in deze gevoelens, maar verdachten die niet deelnamen lieten een daling zien. Het lijkt er dus op dat mediation ervoor zorgt dat gevoelens van schuld en schaamte behouden blijven en niet afzwakken. We weten uit eerdere studies dat het nemen van verantwoordelijkheid en gevoelens van schuld en schaamte gerelateerd zijn aan prosociaal gedrag en het risico op recidive mogelijk verlagen. Ook laten verdachten die deelnemen zien dat ze zich meer bewust worden van hun moreel falen. Ze lijken dus door het gesprek met het slachtoffer meer inzicht te krijgen in hun eigen handelen. Deze bewustwording kan maken dat ze in de toekomst minder geneigd zijn tot recidive. Daarnaast hebben verdachten na deelname meer empathie voor het slachtoffer in vergelijking met niet deelnemende verdachten. Ten slotte laat het onderzoek zien dat het voor verdachten minder ongemakkelijk is om het slachtoffer in de toekomst op straat tegen te komen.

Op dit moment ben je nog bezig met jouw PhD-project. Waar focus je je in de andere studies van dit project op?

Op dit moment ben ik nog bezig met twee studies. Eén studie is een vervolg op het onderzoek naar de psychologische veranderingen. In deze studie onderzoeken we welke elementen van het mediationproces deze psychologische veranderingen zouden kunnen verklaren, om zo de werkende mechanismes van mediation inzichtelijk te krijgen. In het veld van VOM en herstelrecht is nog niet eerder onderzocht welke elementen van mediation een psychologische verandering teweeg brengen bij verdachten. Hiervoor maken we gebruik van zowel kwalitatieve als kwantitatieve data.

De tweede studie is een onderzoek naar de impact van Mediation in Strafzaken op recidive. Voor deze Nederlandse mediationpraktijk is het nog niet bekend wat de impact is op recidive. Gezien mediation in strafzaken onderdeel is van het strafproces is het interessant om te onderzoeken wat de impact is op recidive, aangezien recidivereductie één van de doelen is van het strafrecht.

Hoe zouden jouw onderzoeksresultaten van belang kunnen zijn in de praktijk?

Door de combinatie van verschillende studies en data proberen we meer inzicht te krijgen in wat zich tijdens het mediation proces afspeelt, hoe dat de verdachte beïnvloedt en wat de impact is op recidive. In onderzoek naar VOM was het met name nog onbekend wat zich tijdens het proces afspeelt en hoe dit de verdachte beïnvloedt. Dit laatste is duidelijk geworden in het onderzoek naar de psychologische impact. Hiermee wordt voor de praktijk meer inzichtelijk waar het werk wat ze uitvoeren toe leidt. Tevens biedt het een mogelijke verklaring voor recidivevermindering. Het lijkt mij motiverend om meer inzicht te krijgen in de relevante bijdrage van het werk dat je uitvoert.

Door het onderzoek naar de werkende mechanismes van mediation, proberen we, zoals ik aangaf, bloot te leggen welke elementen van mediation mogelijk leiden tot een psychologische verandering bij verdachten. Wanneer deze werkende mechanismes bekend zijn, kunnen we in toekomst wellicht best practices gaan ontwikkelen. Dit zou mediators handvaten kunnen geven in hun werk. Wanneer we weten welke elementen tot een psychologische verandering leiden, zou er in het mediationproces mogelijk extra aandacht gegeven kunnen worden aan deze elementen, om zo de impact van mediation op verdachten te maximaliseren.

Wat zou je voor toekomstig onderzoek aanraden?

Voor toekomstig onderzoek zou ik adviseren om een longitudinaal onderzoek doen, waarin de losse studies die wij nu uitgevoerd hebben, in één model getoetst zouden kunnen worden. Hiermee zouden de gevonden psychologische veranderingen gekoppeld kunnen worden aan de recidivekans. Op basis van onze studies hebben we deze relatie alleen indirect kunnen meten. Het is daarmee een aanname dat de gevonden psychologische veranderen in verband staan met een lagere recidivekans. Hierin is nog een slag te slaan in toekomstig onderzoek.

Daarnaast hebben we in het onderzoek naar de werkende mechanisme gebruik gemaakt van een kleine sample en kwalitatieve data. Ondanks dat dit ook mooie nieuwe inzichten kan opleveren, kunnen er geen causale conclusies aan gekoppeld worden. Om meer duidelijkheid te krijgen over de werkende mechanismes van mediation zal er dus in de toekomst meer onderzoek uitgevoerd dienen te worden.

1 Jonas-van Dijk, J. , Zebel, S., Claessen, J., & Nelen, H. (2020). Victim–Offender Mediation and Reduced Reoffending: Gauging the Self-Selection Bias: Gauging the Self-Selection Bias. Crime and Delinquency, 66(6-7), 949-972. https://doi.org/10.1177/0011128719854348

2 Jonas, J., Zebel, S., Claessen, J., & Nelen, H. (2022) The Psychological Impact of Participation in Victim-Offender Mediation on Offenders: Evidence for Increased Compunction and Victim Empathy. Frontiers in Psychology, 12, 1-13. https://doi.org/10.3389/fpsyg.2021.812629

Meer in deze nieuwsbrief

Alle nieuwsbrieven
9 maart 2022

Boekentips maart 2022

Binnen de NtVP lezen we veel boeken. Deze keer hebben we weer drie interessante boeken uitgekozen en er een korte recensie over geschreven: Bevrijd van Leo van Bergen, Trauma en ouderschap van Marjo Ruismäki en Wat je van bloed weet van Philip Huff.







Bevrijd. Het concentratiekampsyndroom en de LSD-behandeling van Jan Bastiaans
Lees meer
9 maart 2022

ESTSS Winter webinar series gratis terug te kijken






ESTSS organiseerde de gratis Winter Webinar Series over uitdagingen, kwaliteit en innovatie in de psychotraumatologie. De webinars werden goed bezocht en kregen veel belangstelling.


De webinar-opnames zijn tot eind dit jaar beschikbaar voor alle ESTSS-leden.








Lees meer